Bladluizen zijn er in diverse kleuren: groen, zwart, grijs … Elk jaar zijn ze er weer maar ook elk jaar zijn de natuurlijke vijanden daar, want die hebben nood aan de bladluizen als voedsel of om zich voort te planten.
Dus toch niet zo’n grote pest?
Bladluizen zijn heel kleine, zuigende insecten die zich voeden met plantensappen. Daarvoor zijn hun monddelen speciaal gevormd: ze vormen een naaldvormig zuigorgaan, de stilet. Bladluizen hebben een zacht, peervormig of kogelvormig lichaam van ten hoogste vijf millimeter lang. Aan het achterlijf hebben ze twee lange buisjes, sifonen genoemd, waaruit ze vloeistof kunnen afscheiden.
De meest voorkomende of opvallende in de tuin zijn de zwarte bladluis op tuinbonen, de olijfgroene of blauwgrijze vlierbladluis op de vlier, de donkerbruine brandnetelbladluis met metalige glans die overal op distels voorkomt en de lichtgroene die onder andere op fruitbomen leeft.
Er zijn twee types van ontwikkeling: enerzijds de luizen die aan bepaalde waardplanten gebonden zijn en enkel daar verblijven. Anderzijds de bladluizen die na een bepaalde tijd vertrekken van de waardplant, vaak een boom of struik en verder gaan leven op een andere plant, meestal een kruidachtige. Wanneer het kouder wordt keren de nakomelingen terug naar de originele waardplant waar de eitjes overwinteren.
Bladluizen hebben een heel snelle levenscyclus, die begint in het voorjaar. Uit de overwinterde eitjes komen ongevleugelde vrouwtjes. Zij leggen eitjes waaruit jonge luizen tevoorschijn komen die met een viertal vervellingen in tien tot twaalf dagen volwassen zijn. Deze generatie brengt zonder bevruchting door een mannetje levende jongen ter wereld. Dit zijn allemaal ongevleugelde vrouwtjes die na tien dagen zelf op dezelfde manier jongen voortbrengen. Elk vrouwtje brengt in haar leven 25 tot 40 jongen voort. Er komen zo’n 15 generaties in de zomer.
Wanneer het voedselaanbod vermindert, vaak door het afnemen van de druk in de sapstroom van boom of struik in de zomer, worden gevleugelde vrouwtjes geboren die naar een andere plant verhuizen. Als ze met teveel luizen op een plant zitten worden eveneens gevleugelde vrouwtjes geboren die zich verplaatsen naar een niet aangetaste plant.
Ze verplaatsen zich in zwermen die zich door de luchtstromingen laten vervoeren en zo honderden kilometers kunnen afleggen. Het is niet duidelijk hoe de vrouwtjes hun voedselbron herkennen maar blijkbaar worden ze aangetrokken door de gelige kleur, een kenmerk van verzwakte planten. Hierna is het weer de beurt aan ongevleugelde vrouwtjes die levendbarend zijn.
In de herfst, wanneer het kouder wordt verschijnen opnieuw gevleugelde vrouwtjes maar ook gevleugelde mannetjes die met de vrouwtjes gaan paren. De bevruchte vrouwtjes zetten eitjes af op takken of barsten van bomen om te overwinteren.
Bladluizen worden meestal beschouwd als een plaag die men moet bestrijden. Laat je echter de natuur begaan, dan zal je merken dat er na enige tijd reactie komt. Er zijn meerdere organismen die nood hebben aan de bladluizen.
De ruimst bekende natuurlijke vijand is het lieveheersbeestje. Eigenlijk zijn het de larven van het lieveheersbeestje die de grootste eters zijn: zo’n 600 luizen zijn nodig voor de ontwikkeling van een larve.
Zoals er vele soorten bladluizen zijn, zijn er ook vele soorten lieveheersbeestjes, soms gespecialiseerd in bepaalde bladluizen. Het zevenstippelig lieveheersbeestje eet geen vlierbladluis want dat is giftig voor dat lieveheersbeestje. Dit voorjaar waren er heel veel bladluizen, ondertussen zijn er op vele planten larven van lieveheersbeestjes te zien.
Ook andere insecten hebben nood aan bladluizen. De larven van gaasvliegen, zweefvliegen, de bladluissluipwesp, oorwormen en wantsen hebben het allemaal gemunt op de bladluizen. Sluipwespen leggen hun eitjes in het lichaam van een bladluis die zo van binnenuit wordt opgegeten.
Vogels zoals mezen zijn, vooral in de winter, ijverig op zoek naar eitjes van bladluizen.
Er zijn veel natuurlijke vijanden van de bladluizen maar ze hebben ook een goede beschermer, namelijk de mier.
De bladluizen zuigen plantensappen, rijk aan suiker, uit de plant. Omdat de druk in de plant groot is wordt het sap niet allemaal verteerd en de luizen scheiden een zoet sap uit, honingdauw. In één uur kan een bladluis bijna 2 mm³ honingdauw uitscheiden. Dit is geen verspilling, dat kent de natuur niet. Het is een voedselbron voor meerdere insecten zoals wespen, bijen, vlinders en mieren die erop verzot zijn. De mieren gaan de bladluizen stimuleren om het sap uit te scheiden en in ruil hiervoor houden de mieren zoveel mogelijk belagers van de luizen weg. Het is dus een win-win situatie, een echte samenwerkingsvorm.
De bladluizen zelf scheiden uit de sifonen een wasachtige stof af. Deze wasbedekking verleent hen enige bescherming tegen koude, regen en rovers.
Bladluizen zijn misschien vervelend voor de tuinier maar als je wat geduld hebt en toekijkt hoe de natuur reageert, zal je merken dat de luizen niet evolueren tot een plaag maar gegeerd voedsel zijn voor vele andere organismen. Het is eten en gegeten worden!