In het Nederlands spreken we over ‘maartse rouwvliegen’.
De wetenschappelijke naam is iets duidelijker en correcter. De rouwvliegen vliegen immers niet in maart. De naam ‘maarts’ is een vervorming van ‘Marcus’. Bij de wetenschappelijke naam Bibio marci betekent marci ‘van Marcus’ en verwijst naar de naamdag van de evangelist Marcus die op 25 april valt. Op dat moment vliegen de rouwvliegen volop.
Bibio hortulanus betekent letterlijk: tuinrouwvlieg. Er komen in onze streken een 20-tal soorten rouwvliegen voor die sterk op elkaar lijken. De meest voorkomende is de gewone rouwvlieg Dilophus febrilis. Die ga ik hier niet verder bespreken omdat de larven ervan uitsluitend in grasland voorkomen.
Er is nog een ander misverstand veroorzaakt door de naamgeving: rouwvliegen zijn geen vliegen maar muggen.
Op het eerste gezicht lijken ze door de sterk behaarde en gedrongen gestalte op vliegen. Ze vallen vooral op omdat ze in groepen in de lucht hangen in de zon. Ze laten hun zwarte poten hangen waardoor het lijkt of ze een angel hebben. Het zijn muggen maar ze kunnen niet steken, ze zijn niet gevaarlijk en ze zijn niet schadelijk.
Het mannetje heeft zeer grote, half kogelronde ogen en doorschijnende vleugels. Het vrouwtje heeft tamelijk kleine, gescheiden ogen en daardoor ook een duidelijk kleinere kop en zwarte vleugels. Rouwvliegen zijn ongeveer 8 tot 10 millimeter lang.
Ze komen voor in bosranden, bossen, open land en tuinen. Ze zijn bijna overal talrijk.
Bij de eerste warme dagen vanaf eind maart verschijnen ze met het doel zich voort te planten. De mannetjes grijpen de vrouwtjes in de vlucht en voltooien de paring op de grond, een muur of op een plant. De paring duurt vaak urenlang. Na de paring zetten de vrouwtjes in één keer ongeveer 300 tot 3000 eitjes af bij voorkeur in humusrijke grond, compost, mesthopen en rottende bladeren of in het gazon of weiland.
Rouwvliegen vliegen in april met een piek in mei, een tweede generatie vliegt in augustus. Ze leven slechts enkele weken en leven van plantensappen. Ze zijn vaak te vinden bij bladluizen omwille van de zoete afscheiding of waar nectar te vinden is zoals laatbloeiende sedum.
Na ongeveer drie weken komen de larven tevoorschijn die zes stadia doorlopen. In het eerste stadium zijn ze lang behaard en hebben ze doornige uitsteeksels op de rug. Aangezien de vrouwtjes vele eitjes op één plaats afzetten, komen de larven altijd voor in de vorm van nestjes, waar honderden larven bij elkaar kunnen zitten.
De pootloze larven van de rouwvlieg zijn grauwbruin van kleur met een duidelijk zichtbare glinsterende zwarte kop. Ze zijn ongeveer 1 cm lang. Ze gelijken sterk op emelten maar die zijn groter en komen altijd verspreid voor, rouwvliegen zitten altijd met velen bijeen. In het begin leven ze van dood organisch materiaal. Later wanner het organisch materiaal op is, vreten ze aan de wortelhals van grasachtigen.
Wanneer de larven 10-12 mm groot zijn, zijn ze volwassen. Ze verpoppen dan. De poppen zijn eerst wit, later worden de kop en borststuk donkerder.
De larven breken dood organisch materiaal af wat nuttig is voor de bodem. Wij vinden regelmatig nestjes larven van rouwvliegen maar we hebben er nog geen schade van ondervonden. Door regelmatig te mulchen hebben ze wellicht voldoende onverteerd materiaal om zich te voeden.
De larven worden geparasiteerd door nematoden, Steinernema feltiae, dat zijn aaltjes die in de bodem in symbiose leven met een bacterie. Ze dringen binnen in de larven en scheiden dan een bacterie af die de larven doodt. In de dode larven ontstaat een nieuwe generatie nematoden die op zoek gaan naar nieuwe rouwvlieglarven om ze te infecteren.
De rouwvlieglarven vormen voedsel voor diverse vogels zoals spreeuwen, roeken, kraaien. De rouwvliegen zelf zijn voedsel voor roofvliegen.
Gewenst of niet, rouwvliegen vormen een onderdeel van het uitgebreide netwerk van het ecosysteem en zijn daarom onmisbaar.