Op de grond en in de beplanting leven heel wat dieren, op en vlak boven de grond vinden we over het algemeen het meeste leven.
Mieren zijn over het algemeen niet zo’n gegeerde tuinbewoners.
Er zijn heel wat mierensoorten. De bruine wegmier is de enige soort die in alle tuinen te vinden is. De nesten zitten meestal in de grond onder stenen maar soms ook op andere plekken.
Ook knoopmieren kunnen in de tuin aanwezig zijn. Deze mieren kunnen bijten. Zij bouwen hun nest onder stenen of in de grond. Op open plekken zijn de nesten te herkennen aan de grote nesthopen.
Heinz Erven schrijft in zijn boek ‘Mijn Paradijs’ uitvoerig over zijn mieren. Hij schrijft o.a.
‘Vooral de bonte specht boort in de winter graag gaten in de mierenhoop om de zo begeerde poppen, larven en mieren op te pikken. In dat geval kan de mierenkolonie uitsterven door afkoeling. De mierenhoop dient nl. om de temperatuur binnenin het nest in evenwicht te houden. Afhankelijk van de weersomstandigheden zien we er grotere of kleinere gaten. In de winter worden alle openingen afgedicht en binnenin het nest ligt de temperatuur steeds zo’n 10°C hoger dan de temperatuur buiten.’
Op het einde van de zomer komen de mannetjes en nieuwe koninginnen massaal naar buiten voor de bruidsvlucht. Zo’n zwerm mieren trekt vogels aan die in de lucht gaan jagen op de mieren. Na de paring sterven de mannetjes snel en een bevruchte koningin gaat op zoek naar een plekje om te overwinteren.
H. Erven schrijft dat alle mierensoorten bij hem welkom zijn.
‘Ze scheiden immers allemaal het zo waardevolle mierezuur af en bovendien zijn ze in staat de zwaarste leem in de loop der tijden te veranderen in fijn zandloperzand.’
Mieren zijn ook nuttig omdat ze vanalles eten: kleine, dode insecten, afval, suikerkorrels en honingdauw van luizen. Knoopmieren zijn vleeseters die andere insecten zoals vliegen en muggen eten. In de buurt van een mierennest zijn meestal weinig andere insecten te vinden.
Bladluizen en mieren hebben een bijzondere relatie. Mieren houden van zoet en ze zijn dan ook dol op het zoete vocht dat de luizen afscheiden. De mieren eten deze honingdauw en gaan de bladluizen daarvoor melken.
In ruil hiervoor verjagen ze bijna al de vijanden van de bladluizen. Maar mieren eten zelf ook soms bladluizen en vaak maken ze de grote omgeving van hun nest bladluizenvrij.
Mieren staan er voor bekend harde werkers te zijn. Het zijn dan ook heel goede jagers en samen met de spinnen kunnen ze soms de helft van de aanwezige vliegen, muggen en cicaden vangen.
Bovendien vormen ze een onderdeel van het voedsel van grotere dieren zoals muizen, vogels, vleermuizen, hagedissen en kikkers.
Het is boeiend om de mieren te volgen die steeds maar druk bezig zijn. Langs de stam van een fruitboom kan je ze op en neer zien gaan op weg naar de bladluizen en terug naar hun nest.
Mieren zorgen ook voor de verspreiding van bepaalde planten. Er zijn immers planten waarvan de zaden een zoet knobbeltje hebben zoals de stinkende gouwe, het maarts viooltje,… Omwille van het zoet sleuren de mieren het zaadje naar hun nest. Onderweg kunnen sommige mieren zich niet bedwingen en eten het zoete knobbeltje op. Dan is er ook geen enkele reden meer om het zware zaad te versjouwen en ze laten het dan onderweg achter waar het kan ontkiemen.
Wil je toch de mieren buiten ergens weghouden, dan plant je daar lavendel, zo blijven ze daar weg. Maar ga ze niet bestrijden, ze vormen een belangrijk onderdeel van het gehele netwerk en uw planten en tuin kunnen er alleen maar wel bij varen.
Deze tekst is eerder verschenen in ‘De Sapstroom’, een trimestrieel contactblad van Yggdrasil. Meer informatie vindt u hier: Een didactisch-ecologische ontmoetingsplaats.
Volgende Stap?
Schrijf u in voor email updates, zo wordt u automatisch op de hoogte gehouden van elk nieuw bericht!