
Zoals je waarschijnlijk al weet, ben ik al een hele tijd bezig met Bodempioniers: een studiegroep, een zelflerend netwerk waarbij we elkaars projecten bezoeken, veel van elkaar leren, en op het einde de bedoeling hebben een advies uit te brengen aan het Departement Landbouw. Afgelopen week was Yggdrasil aan de beurt en hebben we onze bodem eens grondig bekeken.
Ik zat al een tijdje met behoorlijk wat vragen over onze bodem. Een deel ervan was al beantwoord door andere bodems te bekijken, veel te leren en te luisteren naar wat anderen ervaren, maar er was ook een nieuwe vraag bijgekomen. Daar had ik het eerder al over gehad: dat we ondanks al het mulchen toch nog last hebben van droogte, terwijl we nochtans heel veel organische stof in de bodem hebben.
Waterhuishouding
Je zou denken dat zo’n bodem goed water vasthoudt en dat planten daardoor diep kunnen inwortelen, zodat droogteproblemen beperkt blijven. Toch hadden we dit jaar wat last van droogte. De vraag is natuurlijk altijd: komt dat door de extreme omstandigheden — het was weer een heel droog jaar — of is er iets anders aan de hand?
Mijn eerste idee, dat ik een paar podcasts geleden ook al eens aangeraakt heb, is dat ons hoge organische-stofgehalte de bodem erg luchtig maakt. Daardoor vormen zich minder compacte bodemaggregaten, en krijg je bodemdeeltjes die wat te los van elkaar liggen. De capillaire werking verloopt dan niet optimaal: bodemwater of grondwater kan moeilijk naar boven trekken, waardoor de bovenste laag sneller uitdroogt.
Putjes graven
Om te onderzoeken hoe onze bodem geëvolueerd is in bijna dertig jaar Yggdrasil, heb ik wat putjes gegraven. We begonnen met een vergelijkingspunt: een perceel van een boer naast ons, met een gelijkaardige grond als waarmee wij gestart zijn. Misschien zelfs iets beter van kwaliteit, want volgens overlevering zijn wij ooit begonnen op een stuk grond dat als bijzonder slecht bekendstond.
De bodem van de buur was redelijk van structuur, maar wel behoorlijk hard. Hij was nog vochtig — het had wat geregend — dus we konden er nog vrij makkelijk in graven. Wat we echter merkten, was dat er geen beworteling aanwezig was, geen zichtbaar bodemleven en nauwelijks structuur. Organisch materiaal was bijna niet te vinden. Toch zag de bodem er nog redelijk donker uit: het is een leem-kleibodem, dus op zich nog wel ‘werkbaar’.
Daarna heb ik een putje gemaakt in ons bos, onze zone 5. Dat bos is spontaan ontstaan: we hebben er nooit iets geplant of onderhouden. Ondertussen is dat al vijfentwintig à zesentwintig jaar geleden, en er staan intussen al heel wat bomen. Als je al eens bij ons geweest bent, weet je hoe het eruitziet.
Het begon als een birkenbos, maar tussen die berken groeien nu allerlei andere soorten: eiken, beuken, lindes… Die worden steeds groter en verdringen de berken stilaan. Veel berken zijn trouwens afgestorven tijdens de droge jaren rond 2020. Het bos is dus volop in ontwikkeling — een jong bos dat op weg is om te evolueren naar een eiken-beukenbos binnen vijftig à zestig jaar.
Wat we in dat putje zagen, was verrassend: de bodem was superdroog. Dat is op zich logisch, want een bos verbruikt natuurlijk veel meer water dan een leeg stuk grond waarop bijvoorbeeld maïs gestaan heeft. Toch viel nog iets op: er zat opvallend weinig organisch materiaal in die bodem.
Het was moeilijk te beoordelen door de droogte, maar de structuur was hard en er zat weinig beworteling in. Enkel de bovenste laag was wat donkerder van kleur. De bodem was niet meer geel, zoals de oorspronkelijke bodem waarmee we ooit begonnen, maar eerder grijs.
Ik herinner me dat ik daar in de winter of het vroege voorjaar met iemand bodemstalen heb genomen. Toen was de structuur totaal anders: veel zachter, veel beter toegankelijk, en het was eenvoudig om stalen te nemen. Dat doet vermoeden dat de slechte structuur nu vooral te maken heeft met het droge seizoen dat we gehad hebben.
Toch was het een eyeopener om te zien dat zelfs na dertig jaar een bodem met rust te laten, de natuur zijn gang te laten gaan, het organische-materiaalgehalte nog altijd laag is en dat het bos echt veel last heeft van droogte.
Houtsnippers
Daarna hebben we een tweede putje gemaakt, op een stuk dat we ondertussen al een tiental jaren met houtsnippers mulchen — een stuk dat dezelfde voorgeschiedenis heeft als onze teelbedden. We begonnen daar destijds met een dikke laag compost, die we een paar keer aanvulden, en daarna zijn we constant blijven mulchen met houtsnippers.
Die bodem bleek heel los van structuur. We hebben daar dit seizoen nauwelijks water gegeven — misschien één keer, in het begin van de zomer. De bovenste 20 à 25 centimeter waren donker en rijk aan organisch materiaal. Het leek bijna op een dikke laag compost: puur verteerd organisch materiaal.
Eigenlijk is houtsnippers gebruiken als mulch niets anders dan oppervlaktecompostering, dus dat was niet zo verrassend. Wat wel opviel, was de duidelijke overgang: bovenaan die losse, donkere laag, en daaronder de oorspronkelijke kleibodem — vaster van structuur, met aggregaten en zichtbare wormengangetjes die organisch materiaal naar beneden transporteren. Toch bleef het verschil opvallend: een abrupte overgang tussen de losse mulchlaag en de echte bodem.
Teeltbedden
Het derde putje groeven we in onze teelbedden, waar we al sinds het begin op onze manier groenten kweken: starten met compost, daarna intensief mulchen, het hele jaar door. Daar zagen we hetzelfde beeld, al hadden we daar iets meer water gegeven — een drietal keer over het hele jaar.
Ook daar was de bovenste laag ongeveer 25 centimeter dik, donkerbruin en rijk aan organisch materiaal. De structuur was iets steviger dan bij de houtsnippers, waarschijnlijk omdat er meer vocht aanwezig was en daardoor ook meer bodemleven actief. Onder die laag begon dan weer de oorspronkelijke bodem: goed van structuur, maar veel compacter. En opnieuw zagen we die plotse overgang, niet geleidelijk, maar abrupt.
We bekeken vervolgens een plant die daar groeide — Chinees mosterdblad — en verwijderden voorzichtig de aarde errond. De beworteling zat vooral in die donkere compostlaag, tot net boven de compactere ondergrond. Dieper ging de wortel niet. Logisch eigenlijk: alle voedingsstoffen zitten bovenaan, het water dat wij geven blijft daar ook hangen, en die rijke laag is makkelijk doorwortelbaar.
De plant had dus geen reden om dieper te gaan. Ze bleef oppervlakkig, waardoor ze bij langdurige droogte niet bij het diepere water kon. Dat bevestigde wat we vermoedden: onze planten groeien goed, zijn sterk, gezond, plaagvrij — maar bij droogte hebben ze het moeilijker omdat ze oppervlakkig geworteld zijn.
Wanneer het organische materiaal bovenaan uitdroogt en de planten al het vocht opgebruiken, zouden ze dieper moeten gaan zoeken. Maar doordat de overgang zo scherp is, lijkt het erop dat de wortels daar tegengehouden worden — ze blijven liever in de makkelijke laag waar alles voorhanden is.
Waarom is dat zo? Volgens de theorie zouden regenwormen en ander bodemleven organisch materiaal naar beneden brengen, het mengen met de minerale bodem, en zo een geleidelijke overgang en mooie structuur creëren. Blijkbaar gebeurt dat bij ons niet snel genoeg. Iets loopt niet helemaal zoals het zou moeten.
Om stevige bodemaggregaten te vormen, heb je binding nodig tussen organische stof en kleideeltjes — het zogenaamde kleihumuscomplex. Daarvoor heb je dus ook klei nodig, en dat is er bij ons in principe voldoende: we zitten op een leem-kleibodem. Toch lijkt er iets mis te lopen.
Mulchen
Het probleem is, denk ik, dat we bovenop de bodem intensief mulchen. We brengen voortdurend grote hoeveelheden organisch materiaal aan, maar doordat we geen bodembewerking doen, mengen die lagen zich nauwelijks. Na verloop van tijd — dertig jaar in ons geval — krijg je zo een bodem die bovenaan heel veel organische stof bevat, maar bijna geen kleideeltjes. Daardoor kan zich nauwelijks een kleihumuscomplex vormen, en ontstaan er geen stevige aggregaten.
Daaronder ligt dan een zone die wél rijker wordt aan bodemleven en organisch materiaal, maar in een veel trager tempo. De planten blijven dus vooral in de bovenste laag, en wortelen niet diep genoeg. Wij geven in droge periodes ongeveer om de drie – vier weken water, wat niet veel is. Dat zorgt ervoor dat de planten goed groeien en mooie opbrengsten geven. We hebben weinig problemen met ziekten of plagen. Op zich is er dus geen reden tot paniek. Maar ons doel is om een systeem te ontwikkelen dat ook bestand is tegen droge periodes — een systeem waarin we, zelfs zonder water te geven, nog kunnen kweken.
We willen een manier van tuinieren die ook in de huidige omstandigheden — met afwisselend heel natte en heel droge periodes — blijft functioneren zonder externe input. In natte periodes is dat geen probleem: onze bodem laat het water goed door.
Maar in droge periodes merken we dat de grond na drie à vier weken toch te droog wordt, en dat we water moeten bijgeven.
Ik weet niet goed in hoeverre dat vergelijkbaar is met andere tuinen. Heb jij in jouw tuin hetzelfde probleem? Of is het bij ons uitzonderlijk? Dat weet ik niet. Maar we willen blijven zoeken naar manieren om het watergeven te vermijden, om het systeem nog robuuster te maken.
Oplossingen
Tijdens de bespreking kwamen er verschillende oplossingen naar voren.
Eén idee is om bentoniet of klei toe te voegen aan het mulchmateriaal, zodat er meer kleimineralen in die bovenlaag terechtkomen. Dat zou de opbouw van het kleihumuscomplex stimuleren en zo een stevigere, meer samenhangende structuur creëren.
Zo’n bodem zou compacter worden, met betere capillaire werking. Dat zou helpen om het water beter op te trekken en de overgang tussen de mulchlaag en de minerale bodem geleidelijker te maken. Op die manier zouden de wortels makkelijker dieper kunnen groeien.
Een ander voorstel is om bodembedekkers of groenbemesters te zaaien die diep wortelen, zoals bladrammenas of luzerne. Zulke planten breken de bodem open, verzachten de overgang tussen de lagen en stimuleren het bodemleven dieper in de grond. Ze kunnen zo meehelpen om het wortelgedrag van onze groenten te verbeteren.
Voorgeschiedenis
Toch blijft de vraag: hoe komt het precies dat het zo geëvolueerd is? Toen wij bijna dertig jaar geleden begonnen met ons systeem van natuurlijk groentekweken, was er nog weinig bekend over de bodem. We hebben alles zelf moeten ontdekken, experimenteren, observeren.
Als ik nu opnieuw zou starten, zou ik het waarschijnlijk iets anders aanpakken.
Eén van de belangrijkste zaken die ik vandaag anders zou doen, is de harde laag doorbreken voordat je begint te mulchen. Op landbouwgrond zit bijna altijd een ploegzool — een verdichte laag onder de bouwvoor — ontstaan door jarenlang ploegen of het gebruik van zware machines.
Die laag verhindert dat water en wortels diep doordringen. De overgang die we bij ons zien na twintig, vijfentwintig centimeter — waar de bodem plots vaster wordt — is wellicht precies die oude ploegzool, die maar heel traag verdwijnt.
Misschien is dat niet de enige oorzaak, maar het speelt zeker mee.
Zou ik opnieuw beginnen, dan zou ik eerst die ondergrond losmaken, zonder hem om te keren. Er bestaan machines die dat kunnen: ze breken de harde laag open zonder de bodemstructuur te verstoren.
Dertig jaar geleden was daar nauwelijks aandacht voor, maar tegenwoordig weten we dat dit cruciaal kan zijn voor een gezonde, doorwortelbare bodem.
Volgend jaar?
Misschien zetten we tussen onze groenten rijtjes luzerne om lokaal wat effect te creëren. Of we maken de bodem een keer los met een woelvork, diep genoeg om onder die organische laag wat meer doorlaatbaarheid te krijgen, zodat het mengproces sneller verloopt.
Een andere optie is om een dunne laag klei of bentoniet uit te strooien en die lichtjes in te werken in de mulchlaag, om zo stap voor stap die menging te bevorderen.
Er zijn dus verschillende mogelijkheden, en ik zal de winter nodig hebben om ze allemaal goed te overwegen.
Waarschijnlijk zullen we op één bed experimenteren met verschillende aanpakken — bijvoorbeeld drie of vier varianten naast elkaar — zodat we in de komende jaren kunnen vergelijken wat het beste werkt. Pas dan kunnen we beslissen wat we eventueel op grotere schaal toepassen.
Het zijn interessante denkpistes, en gelukkig geen reden tot paniek. Ons systeem werkt goed: de planten groeien krachtig, de opbrengsten zijn mooi, en de bodem blijft rijk en levendig.
Blijven verbeteren en aanpassen
Maar onder het motto “het kan altijd beter” blijven we zoeken naar manieren om nog minder in te grijpen — om een systeem te creëren waarin we enkel hoeven te zaaien, te planten en te oogsten, en de rest vanzelf verloopt.
De omstandigheden veranderen, het klimaat wordt grilliger, en de droogtes worden langer. Daarom wil ik dat ons systeem ook in die toekomst kan blijven functioneren zonder dat we moeten bijsturen of corrigeren.
Deze observaties en putjes waren dus meer dan zomaar een oefening: ze geven inzicht in de evolutie van onze bodem en tonen waar we nog kunnen groeien — letterlijk en figuurlijk.