Knolcapucien is verwant met de Oost-Indische kers die we kennen als een kleurige klimmer waarvan zowel blad, bloem als jong zaad lekker smaken.
De knolcapucien is een nog veel ferventere klimmer die vele zijscheuten maakt en waarvoor geen hindernis te hoog is. De plant komt eerder traag op gang maar eens gestart is er geen houden meer aan. Sierlijk behangt hij vlechtwerken en takken met een dik tapijt van groene blaadjes.
Volgens de literatuur pittig en lekker maar naar mijn smaak kunnen ze helemaal niet tippen aan het blad van de Oost-Indische kers dat heerlijk pikant is.
Late Bloeier
Je ziet duidelijk de verwantschap tussen de beide planten aan de vorm van het blad. Het blad van de knolcapucien is iets donkerder en lijkt op een half blad van de Oost-Indische kers, schildvormig noemt men het. De stengel zit niet in het midden maar op de rand. Knolcapucien is een kortedag plant d.w.z. ze bloeit pas laat op het seizoen als de dagen al een flink stuk korter zijn. Het is dan ook lang uitkijken naar de eerste bloem.
De bloemen staan solitair in de bladoksels maar zullen hier waarschijnlijk nooit rijp zaad voortbrengen omdat ze te laat bloeien. De bloemen zijn fijner en kleiner, vooral smaller dan die van de Oost-Indische kers. Soms is het al een heel eind in november voor de eerste bloemen verschijnen.
Niet Winterhard!
Knolcapucien is niet zo gevoelig voor de kou als de Oost-Indische kers. Als de Oost-Indische kers al bevroren is van de allereerste nachtvorst, staat de knolcapucien soms nog in volle glorie en begint dan pas te bloeien. Maar na één nacht hardere vorst is hij helemaal uitgeteld.
Dan is het hoog tijd om de knollen te oogsten want daar is het ons eigenlijk om te doen. Waar de plant uit de grond gekomen is, vormt zich een grote hoop, vooral bovengronds, van knollen waarin het reservevoedsel voor volgend jaar opgeslagen wordt. Die knollen kan je gemakkelijk oogsten en binnen in wat zand of compost bewaren.
Knollen die blijven steken bevriezen in strenge winters. Binnenhalen is dus de boodschap. Enkele kleinere knollen bewaar je dan als plantgoed voor volgend jaar en de rest kan je als groente gebruiken in de loop van de winter.
Het zijn witte, langwerpige knollen (4-12 cm lang) met diepliggende, paarse ogen. Naargelang het ras zijn de knollen roos, rood, donkerpaars, wit, gestreept …
Het zijn de knollen die we gebruiken
De knollen moeten niet geschild worden voor gebruik, alleen geborsteld en je kan ze bakken, stoven, in soep verwerken en ook rauw eten. In schijfjes gesneden of geraspt, zijn ze lekker fris en pikant. Je zult er wel niet teveel van eten maar het geeft een aangename smaak, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld winterkers of lepelblad die een scherpe, minder aangename smaak hebben.
Wil je het volgend jaar terug knolcapucien in de tuin, dan plant je die na de ijsheiligen ter plekke of iets vroeger in een pot binnen zodat ze iets sneller opstarten maar de bloei zal ook dan pas in oktober-november komen. Hij houdt van een zonnige of beschutte plaats maar heeft ook voldoende vocht nodig.
Ik las dat knolcapucien zeer resistent is tegen ziektes en insecten. Het bevat stoffen die tegen nematoden, bacteriën en insecten werken en wordt daarom in Zuid-Amerika soms ook als pest-afweer tussen gewone aardappelen geplant.
Oorsprong
De knolcapucien komt van nature voor in de Andes op hoogtes tussen de 2500 en 4000 m in Bolivia, Colombia, Ecuador en Peru. De plant wordt vooral in Zuid-Amerika gecultiveerd. In Peru en Bolivië wordt deze knolcapucien reeds eeuwenlang als voedselbron gekweekt. Peru is de grootste producent van de knollen.
Enkele meningen over Knolcapucien
Op www.belleepoque.be staat het volgende:
Pas sinds 1838 werd deze groente in België geïmporteerd.
Over smaak valt niet te twisten:
“Elk jaar telen en consumeren we deze Mayuas in grote
hoeveelheden. Het lekkerst vinden we ze rauw, in schijfjes gesneden met eventueel wat vinaigrette. De smaak doet denken aan een mix van radijs, anijs en gember.”
‘La Belgique Horticole’ –Charles Morren-1852-
Een andere liefhebber van deze groente was een zekere M.Desmedt, apotheker te Borgerhout :
Zijn recept dateert van 1853 en werd gepubliceerd in ‘La Belgique Horticole’-Liège-(B)
“In azijn opgelegd zijn deze knollen zeer lekker, we verkiezen ze zelfs boven augurken.
We gaan als volgt te werk :
Neem één pond knolkapucienen (ca.500gr). Goed wassen en gedurende 2 minuten laten koken in ‘wijnazijn van 1°ste kwaliteit’. Laat ze vervolgens in een zeef uitlekken.
Plaats de knollen in een fles met brede hals en overgiet alles met de resterende warme wijnazijn.
Voeg verder aan toe:
Peperkorrels
Eén ons (ca.30 gr) verse mierikswortel
Venkelzaden
De fles hermetisch afsluiten, twee weken laten rusten en dan ‘ad libitum’ (naar believen) gebruiken.”
door anderen verguisd:
“…le rendement était très considérable : 2 touffes ont produit au
moins 150 tubercules; on pouvait donc espérer, et on espéra; on
s’empressa de préparer culinairement des tubercules, et ..ô !! horreur! Nous ne sommes pas encore assez sauvage pour trouver ce mets délicieux.
La Capucine tubéreuse est une ravissante plante grimpante
d’ornement, pour garnir des treillages, et former des colonnes; mais son tubercule est bien le plus détestable légume qui soit sorti du sein de la terre…”
‘L’Horticulteur Français’-Paris (F)-1853–artikel van de rédacteur François Hérincq
In elk geval de moeite waard om het zelf eens te proberen!
Foto’s
Volgende Stap?
Schrijf u in voor email updates, zo wordt u automatisch op de hoogte gehouden van elk nieuw bericht!
Jean-Claude De Clercq says
Is het loof van knolcapucien en olijfkomkommer makkelijk bruikbaar als mulch? ik lees dat het enorme klimmers zijn en dus nogal wat stengels produceren: verklein je die dan eerst? Ik zou deze aanplanten dit jaar maar ken de planten niet . Zijn dit taaie ranken of zoals pompoenen ed.?