Dit is de tweede podcast in de reeks over onze manier van tuinieren. De manier van combineren is redelijk uniek en wij hebben dat het systeem van schijnbare chaos genoemd. Hoe we tot die naam gekomen zijn, kan je best beluisteren in de vorige podcast. We zijn daar geëindigd met de vier principes waar wij onze combinaties mee samenstellen. Dat was de geur van de plant, de kleur van de plant, de vorm en de textuur van het plant en het blad. En dan ook nog eens het volume van de plant, zowel boven de grond als onder de grond.
En in deze podcast zou ik graag willen kijken hoe dat eigenlijk te werk gaat in de natuur. Hoe de natuur zorgt dat die gastplanten of die moederplanten niet zo gemakkelijk gevonden worden. Hoe de natuur zorgt dat er chaos is, dat insecten niet zo gemakkelijk een plant kunnen belagen. En om dat te doen gaan we eens kijken naar een plaaginsect en hoe dat zijn plant gaat kiezen.
Hoe zoekt zo’n insect?
Het gemakkelijkste is om dat uiteraard uit te leggen aan de hand van een voorbeeld. En omdat we in een tuin werken, omdat iedereen, denk ik, wel koolwitjes ziet rondvliegen in zijn tuin, probeer ik het te doen aan de hand van een koolwitje. De meeste insecten maken gebruik van drie zintuigen. En die zintuigen zijn het zicht, de geur en dan ook nog eens de smaakzin.
Kijken
Om te beginnen gaan we het zicht bekijken van zo’n insect. En dat is helemaal anders dan ons zicht. Je weet al wel dat die ogen er helemaal anders uitzien van een bij, van een vlinder, van een vlieg. Bij het kijken zijn drie factoren van belang. De scherpte van het zicht, de kleur die waargenomen wordt en het contrast dat het insect ziet.
Een insect heeft een samengesteld oog. En dat oog is samengesteld uit verschillende staafjes, omatidia noemt men dat. Je zou deze omatidia kunnen vergelijken met pixels in een foto, hoe meer pixels, hoe meer van die omatidia, hoe scherper het beeld zal worden. De beste ogen bij insecten, dat zijn omatidia, of dat zijn ogen met 30.000 omatidia. Insecten die naar nectar zoeken, die naar plantaardig materiaal zoeken, daarvoor is de scherpte niet zo heel belangrijk. Die insecten gaan zich eigenlijk vooral fixeren op veel zien, op breed zien, op zoveel mogelijk zien. Dit zijn ook insecten waarop gejaagd wordt door bijvoorbeeld vogels. Dus als er er gevaar is, moeten ze dat zien komen. Zij moeten niet scherp zien of zien welke vogel dat of welk dier er afkomt. Zij moeten gewoon beweging zien, zodat ze kunnen reageren.
Het zicht van die insecten is vooral toegespitst op het zien van contrasten. Zij gaan vlekken zien, zij gaan niet scherp zien als ze ergens naartoe vliegen, zij gaan geen details kunnen onderscheiden, maar zij gaan vooral contrasten kunnen zien tussen verschillende kleuren. En dat wordt later, als we naar onze manier van combineren gaan kijken, zeer belangrijk. Wanneer zij bijvoorbeeld naar een boom vliegen, dan zien zij het bruin van de stam, het bruin van de takken, en daartussen zien zij allerlei verschillende variaties van groen. Als de zon er wat doorschijnt, dan zal daar nog wat geel, en als de zon heel fel schijnt, wat witter licht doorkomen. Als er een contrast is tussen het bruin van de schors en het groen van de bladeren, zal het insect dat goed zien. Een bruine plek of een bruine kleur, dat associëren de meeste insecten met schors, met grond, met plekken waar ze eigenlijk niks te zoeken hebben. Het groene, dat wordt dan weer geassocieerd met blad, met materiaal, waar ze iets kunnen gaan halen.
Kleur
Je kan ervan uitgaan dat de meeste dieren zwart-wit zien. Je hebt het je misschien ooit al afgevraagd als je zebras ziet rondlopen in een documentaire. Die zijn wit met zwarte strepen. Dat lijkt dan een beetje belachelijk, want alles in de natuur is groen en geel en bruin. Die dieren steken daar heel hard in af, zou je denken. Maar toch is dat een zeer goede camouflagekleur, omdat inderdaad de meeste dieren zwart-wit zien.
Bij insecten is het net iets anders. De meeste insecten zien wel meerdere kleuren. Insecten zien paars, blauw en groen, geel is heel vaak al veel minder en rood valt bij heel veel insecten weg. Dat kan je ook weer toepassen in jouw tuin.
Als je rode sla, rode kolen, rode koolrabi, rode warmoes of rode biet zet, is dat iets waar ze helemaal geen interesse in hebben. Als we nu bijvoorbeeld gaan kijken naar een ajuinvlieg, die ziet het beste in het lichtspectrum, of de golflengte, van blauw, paars en groenblauw. En dat is eigenlijk exact de kleur van een ajuinpijpje van die ajuin. Het idee van onze manier van combineren is dat je dat groene blauwe van die ajuinpijpjes, tussen iets anders gaat zetten, omdat die insecten niet goed naar exacte details kunnen kijken. Dus als je dat groenblauwe gaat mengen met wat rood, met wat lichtgroen, wordt dat een geheel. Onthoud dat die insecten vooral contrasten zien. En dan wordt het veel moeilijker voor zo’n insect om op de juiste plant te landen.
Contrast
En ook contrast is daar heel belangrijk in. In een klassieke tuin heb je rechte lijnen. Gewoon blote bodem en die is bruin. En dan heb je een rij ajuinpijpjes die heel hard afsteken tegen dat bruin. Enkel die blauwgroene kleur. Dus dan is het voor zo’n insect heel duidelijk om te weten waar het naartoe moet.
Als we terug naar ons koolwitje kijken: een rij kolen, links een rij bruine grond, rechts een rij bruine grond. Dan is er absoluut geen twijfel waar dat insect moet landen. Ga je die kolen mengen tussen planten met andere kleuren dan loopt dat in elkaar over. Door alles wat dichter bij elkaar te zetten is ook het bruine van de bodem weg. Op die manier zal je merken dat insecten hun planten veel moeilijker vinden. Op het zicht alvast, op de geur, dat is uiteraard nog iets anders.
Geur
Dat is iets moeilijker om te verstoppen natuurlijk. Sommige planten hebben een zeer sterke geur. Denk dan bijvoorbeeld aan kolen, denk aan ajuinen, denk aan wortelen. Die geven een zeer sterke geur af. Zeker als je daarin gaat werken, zal je merken dat er echt wel een geur uit vrijkomt die soms ook wij gewoon heel goed kunnen ruiken als we rondlopen in de tuin. Insecten, dat weten we, die hebben een zeer ontwikkelde of zeer goed ontwikkelde geurzin. Dus die gaan die geuren echt wel uit de lucht kunnen halen. Nu is het zo dat je die geur uiteraard niet kan laten verdwijnen. Maar, net zoals je die kleuren niet echt kan laten verdwijnen, maar eerder gaat verstoppen in de chaos, doe je hetzelfde met geuren. Door te mengen zorg je dat het insect die geur niet meer kan lokaliseren, dat het die geur moeilijker kan volgen tot aan de bron.
Als je gaat kijken naar dat koolwitje, dat vliegt niet zomaar mooi rechtdoor zoals een vogel, een vlinder fladdert en gaat naar boven, naar beneden en ineens naar links of naar rechts. En wat dat insect op dat moment aan het doen is, is eigenlijk niet meer of niet minder als zoeken naar geurpakketjes van haar gastplant. En als ze die vindt, dan gaat ze wat fladderen naar beneden en naar boven om te kijken waar die geur het grootste is, waar de meeste geurpakketjes zitten. Zo zoekt ze en hoe meer geurpakketjes, hoe dichter ze bij haar doel is, en naar het einde toe zal ze redelijk recht naar haar doel vliegen, omdat ze redelijk zeker is vanwaar de geur komt die wordt afgegeven.
Gevonden!
Vindt het insect zijn plant toch, dan gaat het landen, en begint het volgende onderdeel van onze combinatie. Zo’n insect dat landt, proeft eerst om te kijken of het op de juiste plant zit. Dan gaat het nog 2, 3, tot 5 keren opvliegen, en opnieuw proeven. En de optelsom van die smaaktesten gaat het koolwitje doen beslissen, of dat zij ook effectief haar eitjes daar gaat leggen.
Als je in een systeem van wisselteelt zit, heb je een hele blok met kolen. Dus als daar een koolwitje terechtkomt, vliegt ze op één kool, op een tweede kool, op een derde kool, en is de kans zeer groot dat ze gaat beslissen dat ze op de juiste plek is.
Als je ons systeem gebruikt, dan zet je een rijtje kolen, met langs de linkerkant een rij rode biet, en langs de rechterkant een rij selder. Dat staat allemaal wat dichter bij elkaar. Ze groeien wat tegen elkaar, en de kans is zo veel groter wanneer zo’n koolwitje landt dat ze de eerste keer misschien op die kool zit, maar dat ze de tweede keer op die rode biet zit, en de derde keer op die selder. Elke keer proeft dat insect, maar als ze van die vijf keren maar twee keer op die kool landt, twee keer op de selder en één keer op die rode biet, dan kan je redelijk zeker zijn dat de optelsom negatief zal zijn, en dat het koolwitje verder vliegt.
Eens de vlinder beslist om toch eitjes afleggen, als het plaaginsect toch blijft, dan komt er een andere factor in het spel en die bekijken we in de volgende podcast!
Hallo,
Ik vraag me af of de nuttige insecten dan wel kunnen vinden wat ze zoeken. bv lieveheerbeestjes, kunnen die de luizen vinden? of bijen kunnen zij wel de groenten bestuiven?
Mooi onderwerp voor een volgende podcast!